Treasury in tijden van negatieve reële rente

We leven in bijzondere tijden. De centrale bankiers hebben wereldwijd het financiële systeem opgeblazen. ZIRP heeft alle normale mechanismen in de financiële markten uitgeschakeld. Wat we over het hoofd zien is dat dit ook voor gemeentelijk en provinciaal treasurybeleid gevolgen heeft.

Nu de reële rente op tienjaarsleningen al een tijdje onder het inflatieniveau gedaald is, is lenen lonend geworden. In reële zin kan er geld verdiend worden door te lenen. Daarentegen is de vergoeding voor sparen gedaald naar nul. In sommige gevallen wordt er al stallingsgeld gevraagd. Vermogen aanhouden kost geld.

Op de middelbare school leerden we het verschil tussen nominale en reële rente. De spaarrente gecorrigeerd voor de inflatie leverde de werkelijke rente op. Voor de leenrente geldt hetzelfde. In een formule, waarbij de reële rente, de nominale rente en de (verwachte) jaarlijkse inflatie worden aangeduid met rr, nr en i, geeft dit:

rr = nr – i

Bij leningen bestaat de reële rente, de kost van de lening, uit administratieve kosten en een risico-opslag.

Stel dat de nominale rente 7% per jaar bedraagt en de jaarlijkse inflatie 2%: de reële rente komt dan uit op 5%. Dit is echter een vuistregel. Het extra geld dat de rente oplevert, is door inflatie ook in waarde verminderd. Dat betekent dat de reële rente eigenlijk lager is dan nominale rente minus inflatie. De exacte berekening van de reële rente ziet er uit als volgt:

(1+nr) = (1+rr) * (1+i), oftewel rr = (1+nr)/(1+i)-1

Stel dat de nominale rente 7% per jaar bedraagt en de jaarlijkse inflatie 2%, dan is de reële rente 4,902%.

In het navolgende doe ik niet moeilijk en hanteer ik de vuistregel.

Bij het gemeentelijk vermogensbeheer zijn er drie berekeningen interessant:
1. Opbrengst eigen vermogen = reële spaarrente = nonimale spaarrente minus inflatie
2. Kosten vreemd vermogen = reële leenrente = nominale leenrente minus inflatie
3. Bespaarde rente = Kosten vreemd vermogen minus opbrengst eigen vermogen (die laatste ben je immers kwijt door inzet van eigen vermogen)
a. Dat is rr(l) – rr(s) = (nr(l)-i) – (nr(s)-i) = nr(l)-nr(s)

Vroeger was het simpel. Elke winter lag er ijs, zwarte Piet was nog van onbesproken gedrag en elk jaar kregen we een loonsverhoging. De inflatie lag boven de twee procent en de spaarrente er ietsje boven. Voor leningen gold een mooie opslag van twee tot tien procent boven de inflatie, afhankelijk van het risicoprofiel van de lener. De rekensommen waren overzichtelijk. We werkten met getallen als twee procent inflatie, leenrentes van vijf procent voor tienjaarsleningen bij de Bank Nederlandse gemeenten en een fictieve opbrengst van drie procent (nominaal) op het eigen vermogen. De bespaarde rente was dan twee procent, waarmee keurig het verschil in risico tussen eigen en vreemd vermogen was aangegeven.

Op enig moment in de afgelopen jaren dook de nominale leenrente onder de inflatie. Lenen werd ineens gratis! Inmiddels kunnen gemeenten lenen tegen 1%, terwijl de inflatie nog steeds rond de twee procent geschat wordt. Daarmee is lenen lonend geworden. De reclame met het geketende mannetje ziet er voor lokale overheden anders uit: ‘Niet lenen kost geld’. Want, tegelijkertijd is de nominale rente op eigen vermogen gedaald tot nul. In reële zin wordt er jaarlijks twee procent verlies geleden op de reserves.

rente

De logica is omgekeerd, maar de intuïtie van bestuurders en accountants wil er nog niet aan.

De bespaarde rente is gedaald naar 1%, maar dit is tegelijkertijd een tamelijk zinloos begrip geworden, nu het niet meer gaat over een besparing op kosten, maar over een vermindering van opbrengsten. Eigen vermogen investeren loont (meer dan het op de bank zetten), maar vreemd vermogen loont ook. Daardoor is er geen reden meer om eigen vermogen aan te houden, dat immers hoe je het wendt of keert altijd een onttrekking van middelen aan de samenleving is.

Omdat voor (lokale) overheden in West-Europa de reële rente op vreemd vermogen lager is dan de inflatie, kan dit maar één ding betekenen. De risicopremie is voor hen negatief geworden. De bankiers hebben ingeprijsd dat er een risico is aan het hebben van vermogen! De rekensommen maken duidelijk dat dit voor gemeenten en provincies al opgeld doet. Daarom: verminder het eigen vermogen zo snel mogelijk, verlaag de belastingen en leen je rijk!

PS: Dit alles gaat er vanuit dat er nog steeds investeringen mogelijk zijn die tenminste tegen het inflatiepercentage renderen. Het lijkt me dat die er nog wel zijn: zonne-energie is er bijvoorbeeld één van. Een ding is zeker: ongeclausuleerde teruggave van de opgespaarde belastinginkomsten aan burgers en bedrijven kan vanuit de overheid zeker als zo’n investering worden gezien, omdat we ervan uit mogen gaan dat –gezien de gemiddelde schuldpositie van burgers en bedrijven- dezen met gemak dit rendement kunnen halen, bijvoorbeeld door aflossing van hypotheken. Voor hen geldt immers nog wel een positieve risico-opslag.


Ik ben benieuwd naar uw reactie. Sla ik de plank finaal mis, of heb ik gelijk met de stelling dat de centrale bankiers onze overheden dwingen hun reserves versneld af te bouwen en zo veel mogelijk te lenen?